Categorieën

Service

Historisch Jaarboek Schiedam; de dingen die verdwenen zijn

Historisch Jaarboek Schiedam; de dingen die verdwenen zijn
Uit

Historisch Jaarboek Schiedam; de dingen die verdwenen zijn

  • Han van der Horst
  • 26-04-2022
  • Uit
Historisch Jaarboek Schiedam; de dingen die verdwenen zijn

RECENSIE - Als kind zwierf ik graag door de stegen en de sloppen van de Schiedamse binnenstad. Achter de Dam en de Hoogstraat strekte zich een wirwar van kleine gangetjes, plaatsjes en steegjes uit. Het patroon was zo ingewikkeld dat een buitenstaander erin kon verdwalen. Ik sloeg dan de Sint Janssteeg tussen de Breedstraat en de Verbrande Erven niet graag over. Het was een steeg met aan twee kanten lage huisjes, maar de toegang tot de Verbrande Erven was een gangetje waar net een volwassen persoon in paste. De plek die daar nu nog het meest op lijkt is de Korte Havensteeg, maar dat is eigenlijk een brede avenue vergeleken met dat laatste stukje van de Sint Janssteeg. 

Verdwenen is dat. Allemaal weg. In de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig maakte de gemeente korte metten met wat de bestuurders als mensonterende krotten beschouwden. Ik sympathiseerde toen met de krakers en de actievoerders die vonden dat de oude buurtjes niet afgebroken maar gerenoveerd moesten worden. Tevergeefs. We haalden bakzeil. Het resultaat wordt nu iedereen duidelijk die de doorsteek maakt van het Broersveld via de Zwaansteeg naar de Hoogstraat.

Al deze herinneringen worden opgeroepen door de editie 2021 van het Historisch Jaarboek Schiedam, dat afgelopen vrijdag in het Jenevermuseum werd gepresenteerd. Dit gebeurde ten overstaan van een publiek dat voor het grootste deel de oude stad nog van eigen aanschouwing kende, compleet met de rond 1950 gedempte grachtjes. Ik kwam zelfs iemand tegen die de lof zong van mijn ome Harry Hersbach, die half Schiedam naar stadhuis en kerkhof heeft gereden. Hij was niet alleen een perfect chauffeur, maar ook een meester met het vierspan. Oom Harry werkte voor de roemruchte pleisterplaats Beijersbergen op de hoek van de Vlaardingerstraat en de Vellevest, waar ooit de Hermeskisten bekwamen van hun sportieve bemoeienissen. Beijersbergen is in 1960 of zo tegen de vlakte gegaan, net als het dubbele herenhuis er tegenover aan de kop van de Nieuwe Haven.

Ja, het Jaarboek is een feest der herkenning voor grijskoppen als ik. Tegelijkertijd brengt het voor jongere Schiedammers een stad in beeld die hen volkomen vreemd is. Dat zal meteen al blijken als ze de vele fraaie foto´s in deze editie bekijken. Die brengen de afgebroken achterbuurten in beeld en de mensen die daar woonden. Ik zeg 'achterbuurten', want zo noemden wij de sloppen en de steegjes van de binnenstad thuis. Met hun inwoning bij opa en oma op de Lidwinastraat voelden mijn ouders zich verheven boven wie achter de Dam en de Hoogstraat woonde. ¨Je komt niet uit een gangetje!¨, placht mijn moeder uit te roepen als ik weer eens een onvertogen woord had gezegd of in gezelschap een wind had gelaten. Toch trokken de oude buurtjes van het centrum mij als een magneet aan.

Nu pepert Caroline Nieuwendijk mij met het verslag van een precies onderzoek in onder welke omstandigheden de Schiedammers daar woonden: met hele gezinnen in een kamertje van tien vierkante meter en een zoldertje er bovenop. Met een koudwaterkraan en een poepdoos, vaak in een kakhuis buiten. Pas in de jaren dertig kwamen in zulke huisjes gas en elektrisch licht. Voor die tijd moest men zich behelpen met olielampen en petroleumstelletjes. Of men kookte op het potkacheltje. Heet water voor de was of de wekelijkse afschrobbing van het vuil werd voor een cent of wat met emmers tegelijk betrokken van de waterstoker. Caroline citeert een oude dame die zich herinnerde dat er in het Willemshofje een echte wc kwam. Daarna ging de huur met vijftig cent per week omhoog.

Over die kwade oude tijd is in de nieuwste editie van het Schiedams jaarboek meer te vinden. Merel Blok en Jan van Kampenhout roepen de staking in herinnering van de lampepitten, de meisjes die werkzaam waren bij kaarsenfabriek Apollo aan de Voorhaven, vlak bij de Nieuwe Maas. In juli 1896 legden zij het werk neer omdat zij dezelfde betaling wensten te ontvangen als de mannen. Dat was in heel Nederland nog nooit vertoond. Toch hebben deze dappere vrouwen vanuit de Nederlandse feministische beweging niet de eer gekregen die zij dubbel en dwars verdienen. De namen van de stakingsleiders zijn bekend: Diena Vermeulen, Truitje Paardekooper, Leentje Vredenbregt, Doortje van Lith, Toontje van Dijk, Leentje Telle, Maria Polderdijk, Anna de Zanger en M. Willemse, van wie geen voornaam bekend is. De straatnamencommissie moet zich maar eens laten inspireren. Directeur Ary Prins, tevens fijnzinnig literator, heeft tenslotte in het westen ook een fraaie laan gekregen. 

Blok en Van Kampenhout nemen de gelegenheid te baat om een uitgebreid beeld te schetsen van de toestanden in dit bedrijf, dat het slecht betaalde personeel onder meer in de tang hield door een ingenieuze vorm van gedwongen winkelnering. Kwade genius bij dit alles was de hoofdopzichter Lodewijk Willem Ingelse, die een arbeider zou hebben toegebeten: ¨Al wouwen de heeren je opslag geven, dan zal ik zorgen dat je het niet krijgt¨. Naar hém moeten wij maar geen straat noemen in onze stad.

De stakingen bij Apollo waren overigens niet echt een succes. Datzelfde geldt voor pogingen het personeel in vakbonden te organiseren. Het valt overigens op dat de publieke opinie de arbeiders van Apollo zeker steunde. Zelfs het behoudend liberale Algemeen Handelsblad, toen een krant voor de deftigheid in Amsterdam en Het Gooi, schreef met sympathie over de stakers. 

De kaarsenfabriek Apollo is gefuseerd met Gouda Kaarsen, waarna aan het begin van de jaren dertig de productie in Schiedam is gestaakt. 

Het jaarboek bevat nog meer over het Schiedamse volk aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het archief maakte een selectie uit de serie prentbriefkaarten die de boekhandelaar Henri Rebers uitgaf onder de titel 'Langs de straat'. Ze tonen geen stadsbeelden, maar gewone mensen in hun dagelijkse doen.

Dat is juist niet het onderwerp van Paul Bassant, die enkele maanden terug promoveerde op de dissertatie Volksvermaak in Zwart Nazareth, want het boek gaat over de manier waarop arbeiders zich in hun vrije tijd vermaakten. Juist buiten hun gewone doen dus. En hoe de hogere standen – vervuld van een beschavings- en een daar vaak aan gekoppeld zedelijkheidsideaal – probeerden dat in door hen gewenste banen te leiden. Het lukte ze maar zeer gedeeltelijk, zo toont Bassant aan. Henk Slechte licht dat toe in een uitvoerige recensie die een beeld geeft van dit rijke boek. 

Die mensen hadden het zwaar en ze moesten zich ook nog de hooghartige behandeling door de beter gesitueerden laten welgevallen. Dat vormde de belangrijkste inspiratiebron voor de socialistische onderwijzer Henri Hartog. Hij schreef daarover schrijnende schetsen die na zijn vroege dood zijn opgenomen in de bundel Sjofelen. Jan van Bergen en Henegouwen portretteert Hartog, in menig opzicht een veelgeplaagd man. Hij was niet alleen ziekelijk maar moest ook werken onder J.C. Sander, een man zonder veel sociaal besef. Hartog noemt hem 'een ploertig schoolhoofd'.  Van Bergen Henegouwen diept  een opmerkelijk feitje op. De bekende smartlap 'Het broekie van Jantje' is gebaseerd op een echt gebeurd Schiedams drama waar Henri Hartog weet van had. Hij vertelde er over aan de Rotterdamse cabaretier en tekstdichter Koos Speenhoff. De rest is geschiedenis.

Dat geldt niet voor het Schiedams jaarboek. Ook het heden komt aan bod. Daarin schetst Henk Slechte het nieuwe beleid van het Stedelijk Museum dat moderne kunst en geschiedenis voortaan op één lijn stelt. Hij maakt ons vast lekker voor het diorama van de Schiedamse historie dat na de opening op 14 mei een van de vaste punten wordt. 

Ook het Jenevermuseum komt behoorlijk aan bod. Peter de Lange schetst een portret van de gedreven collectiebeheerder Henk Hettinga die als twaalfjarige jochie op straat bij Daniel Visser en Zonen voor de deur op straat een kleurrijk jeneveretiket vond. Daarmee kreeg zijn leven een definitieve wending. Peter de Lange weet dat met liefde en precisie op te schrijven. Het was ook een kolfje naar zijn hand. In zijn carrière als schrijver en journalist portretteert hij graag mensen die ergens met hartstocht in geloven en er vervolgens hun broodwinning van maken.

Het eerste artikel in het jaarboek gaat over het graven van de Nieuwe Waterweg, waarvan deze maanden het honderdenvijftigjarig bestaan wordt gevierd. Auteur Hans van der Sloot maakt duidelijk dat er voor een jubileum in dit jaar misschien niet zoveel reden is. Zeker, in 1872 voer een sleepboot met een paar vissersschepen achter zich aan het nieuwe zeegat uit, maar daarna volgde nog meer dan een decennium ellende en ruzie omdat de Nieuwe Waterweg maar bleef verzanden.

Er wordt wel eens gezegd dat de Schiedamse bestuurders de kansen die toen geschapen werden, niet hebben gegrepen. Tot hun verontschuldiging mag gelden dat het er jarenlang naar uitzag dat er miljoenen waren weggesmeten aan een hopeloos project. Een kentering kwam pas rond 1880. Toen was Pieter Caland, hoofdingenieur en spil van het project, al lang kwaad weggelopen omdat hij er anders vanaf zou zijn gehaald.

De Tweede Wereldoorlog komt aan bod met een samenvatting van het rapport dat Merel Blok schreef over de manier waarop Schiedam is omgegaan met het Joodse woningbezit. Van een geheel andere orde is de terugblik op de bijzondere projecten van de Ketelfactory, die bijzondere galerie van Winny Teschmacher aan de kop van de Hoofdstraat, die er onlangs mee is opgehouden. 

Conclusie: Laurens Priester en Hans van der Sloot, de redacteuren van het Historisch Jaarboek Schiedam, hebben weer een uitstekende aflevering samengesteld met een breed scala aan auteurs, die allemaal op hun eigen gebied van wanten weten. Kopen dat jaarboek. Doe het bij de Schiedamse boekhandel.