Categorieën

Service

O wat heerlijk ouderwets, wat een heimwee ineens

O wat heerlijk ouderwets, wat een heimwee ineens
Nieuws

O wat heerlijk ouderwets, wat een heimwee ineens

  • Han van der Horst
  • 15-03-2020
  • Nieuws
O wat heerlijk ouderwets, wat een heimwee ineens

Deken Reijnen zegent in 1964 de nieuwe Liduinakapel van de H. Hartkerk in; op de foto op de homepage de verdwenen Sint-Jan de Doper in de Nolenslaan


COLUMN - Ook de Poolse kerk gaat in lockdown, zo blijkt uit de volgende tweet, die al op donderdag werd verspreid:

¨Permanente Raad Poolse Bisschoppenconferentie komt met communiqué, waarin grote groepen gelovigen (waaronder ouderen) worden gedispenseerd van de zondagsplicht om deel te nemen aan de eucharistie https://episkopat.pl/komunikat-rady¨

O, wat heerlijk ouderwets. Wat doet me dat aan vroeger tijden denken, toen we met het hele gezin elke zondag naar de heilige mis gingen, want anders had je doodzonde gedaan en wie dan zonder gebiecht te hebben overleed, kwam op zeker in de hel. Dat wilden wij natuurlijk niet. En dus gingen we bij weer en wind naar de kerk. Mijn vader en moeder hoorden voor het eerst van de watersnood uit 1953 toen zij op zondagochtend in de vliegende storm voor de Havenkerk opa en oma tegen kwamen. Die hadden de radio bij het ontbijt wél aangezet.

Het zal wel om half elf zijn geweest. Gelukkig was mijn vader een lauwe katholiek en geen vurige. Hij ging nooit naar de hoogmis, die al om tien uur begon maar steevast naar de laatste zogenaamde ‘stille’ mis. Dan had je wel een preek, maar werd de boel niet opgehouden door gregoriaans gezang. Je stond met drie kwartier alweer op straat.

Ik lees dit even voor aan mijn lief en die zegt: “Maar moest je vader dan niet de hele ochtend nuchter blijven, want anders kon hij toch niet te communie?”

In die tijd mocht je na twaalf uur ´s nachts niets eten als je te communie wilde gaan, dat wil zeggen aan het eind van de mis een hostie opeten, die de schijn had van een ouwel maar in werkelijkheid het lichaam was van Christus. Mijn vader had hiervoor de volgende oplossing: wij gingen op zondag n i e t te communie. In de vijf geboden van de heilige kerk staat dat je minstens eenmaal per jaar te communie moest gaan. Dan was dat voor mijn vader ook genoeg!

En nu hebben de Poolse bisschoppen de oudere en de ziekelijke gelovigen dispensatie verleend van het misbezoek, of zoals ze het plechtig zeggen, de eucharistieviering. Zij hoeven op zondag niet naar de kerk en dan hebben ze tóch geen doodzonde gedaan. Wat zal dat een opluchting zijn voor die mensen. Eerlijk waar.

En ik moet denken aan de oude tijden van weleer, toen in Schiedam mannen als deken Reijnen of pastoor Van den Brekel nog de lichtbakens waren van de veertig procent der bevolking die het katholieke geloof beleed (wat ik nog steeds iedereen kan aanbevelen, vooral stemmers op LOS, zodat hun geweten gaat spreken).

Elke week kwam het kerkblaadje Sursum Corda (dat betekent: Omhoog de Harten, het werd geredigeerd door de vader van Jos Schilte bij wie ik in de klas zat op het Sint Franciscus College). Daarin had deken Reijnen een serie geschreven onder de titel ‘De Emancipatie der Nederlandse katholieken’. Die was later door drukkerij De Magneet in kleine boekjes nog eens uitgegeven en als geschiedenisliefhebber las ik ze met graagte. De deken had een gedreven stijl en objectiviteit was hem vreemd als bezitter van de Heilige Waarheid. Ik herinner me nog dat hij ergens schreef ‘het socialisme, die uitvinding van de duivel’ was. En dat een bisschop van de Oud-Katholieken (een concurrerende formatie met in Schiedam een prachtig kerkje op de Dam) ‘op heiligschennende wijze’ was gewijd. Ik geloof dat eerst priester a priester b tot bisschop wijdde en daarna omgekeerd. Ze wijdden elkaar dus en in de rooms-katholieke kerk kan alleen iemand die al bisschop is een ander tot dezelfde waardigheid verheffen. Het is eigenlijk het laatste onderdeel van het Heilig Sacrament van het Priesterschap. Ik hoop dat het zo duidelijk is.

Pater Van den Brekel was een zogenaamde bouwpastoor. Hij moest in Nieuwland aan de Mgr. Nolenslaan voor een nieuwe kerk zorgen. Dat ging in die tijd zo: je nam leningen bij de Centrale Volksbank en/of de Boerenleenbank, allebei katholieke instellingen, die vervolgens stukje bij beetje door de parochie werden afbetaald. Maar deze banken weigerden, ondanks hun rooms-katholieke karakter zo´n krediet, als de gelovigen niet zelf stevig in de buidel tastten.

Over het algemeen verrees er eerst een houten noodkerk. Van den Brekel had er eentje aan de Honnerlage Gretelaan ter hoogte van het huidige metrostation Parkweg. Die zat elke zondag stampvol met Nieuwlanders. Een keer per maand predikte pastoor Van den Brekel zelf. Daarbij liet hij het niet. Hij collecteerde persoonlijk. Hij ging met een nikkelen schaal alle banken af met een verwachtingsvolle maar niet strenge blik in de ogen. Geen mens durfde minder dan een zilveren gulden te offeren, wat toen een hoop geld was. Alle volwassenen deden dat. Farizeeërs legden met vertoon een papieren tientje op de schaal. Ik en mijn broertje Ernst kregen geen losse cent toegeschoven, zoals anders gebeurde, maar een heus dubbeltje, zodat onze gave net zo blonk als de zilveren guldens.

Die kerk op de Nolenslaan is er ook gekomen. Hij is nu al weer afgebroken. Ter herinnering staat er nog een metalen monument van de belangrijke Rotterdamse kunstenaar Kor Kraat in de vorm van de oude toren. En net zo hoog. De nieuwe kerk – veel kleiner – vlak er naast wordt ook al weer gesloten.

Ach ja, en dan brengt zo´n uitspraak van Poolse bisschoppen toch een hoop herinneringen op gang.